Een kritisch perspectiefInleidingMen kan stellen dat tot August Vermeylen, socialistisch flamingant, kunsthistoricus , literatuurcriticus, en vanaf 1901 ook hoogleraar aan de Brusselse Vrije Universiteit, de Vlaamse Beweging getypeerd werd door de mentaliteit van de middenklasse. Vermeylen, een vriend en vroegere studiegenoot van de Raet, identificeerde dit kenmerk raak in zijn ophefmakende artikel “Kritiek der Vlaamse Beweging” (1896). Hij behoorde tot de literaire generatie van >Van Nu en Straks (een avant-gardetijdschrift opgericht in 1893), bekend om zijn revolutionaire anarchistische ideeën en interesse voor sociale vraagstukken. Hoewel bijzonder kritisch tegenover zijn flamingantische tijdgenoten, was dit essay fundamenteel vernieuwend voor de Vlaamse Beweging. We presenteren hieronder vier korte fragmenten, beginnend met een kritiek op ´romantische liefde voor het volk´. >Voor een korte biografische schets van August Vermeylen klik hier. Fragment 1“De grond van de Vlaamse Beweging is de wil naar zelfstandigheid van een ‘ras’, dat zijn solidariteit voelt. Ik meen eigenlijk niet een groep van mensen van eenzelfde afkomst, maar wel mensen die verbonden zijn door de taal en overeenstemmende zeden. […] Het woord ‘ras’ is al te dikwijls een abstractie bij de flaminganten. […] [De bonte, voortdurend afwisselende menigvuldigheid van de mensen] laat ons niet toe, van het ‘geslacht’ als van een streng afgebakend en éénaardig iets te spreken en erin te geloven als in de levendige verwezenlijking van een absoluut begrip. […] Van de personen rondom mij heb ik lief wat op mij gelijkt of mij vollediger maakt; ga ik daarbuiten, dan verval ik in de ‘beginselen’ – en ik blijf er graag van verschoond. […] Aan een theoretische – ‘schematische’ – liefde voor het ras [die onder de flaminganten nogal verspreid is] zou ik zoveel gewicht niet hechten, als er geen ander gevaar was dan misbruik van opsnijderij en gorgelen met clichés. Maar zij slaat onmiddellijk over in rassenhaat. Het is een kenteken van de theoretische liefde, dat zij zich doorgaans slechts negatief kan uiten in de werkelijkheid […]. [Rassenhaat] is uiterst kunstmatig onder ons volk, ik heb het dikwijls ondervonden. En de meeste Vlaamsgezinde leiders zelf hebben niet, ten gronde, die afschuw van Frankrijk en die genegenheid voor Duitsland die soms in hun redevoeringen komt opspoken. Op enkele uitzonderingen na, leven zij met iedereen op goede voet, hebben zelfs meer betrekkingen in het Zuiden dan in het Oosten en praten liever met een Parijzenaar dan met een Pruis. Maar als zij zich als vertegenwoordigers van de ‘stam’ voelen, duiken de ‘beginselen’ op en dan schuimt men de rassenhaat van de kolommen van de flamingantische bladen af. Ik beken volgaarne, dat hij wellicht onvermijdelijk was in het romantische tijdperk van de beweging. De vraag is, of we nog lang die weg op moeten, of we elkaar nog lang helden van vroegere eeuwen naar het hoofd gaan werpen, […] of we nog lang, zo kleingeestig mogelijk, andere volken zullen geringachten om te bewijzen dat wij altijd groter geweest zijn. […] Laten we theoretische aftakeling of ophemeling verwerpen. Wij zijn sterk genoeg om alle invloeden van buiten te laten werken en ons al het echte tot vlees en bloed te maken. Vrees je dat we te zwak zijn, vat dan de zaak positief op, maak het volk groot en kernachtig en vrij genoeg, zonder het daarom af te zonderen van het schone rijke leven dat uit het Zuiden komt. Verstandelijk hebben we oneindig veel te danken aan Frankrijk, en wij willen er intellectueel contact mee hebben, zowel als met Engeland of welk ander volk ook. Laten we ons huis openstellen naar alle zijden, dat is nog het beste middel om te blijven wie we zijn. Door haat in te boezemen tegen een groot volk zullen we het onze niet groter maken.” Over Vlaams nationalismeIn dit fragment verwijt Vermeylen flaminganten hun theoretiseren over het Vlaamse ‘ras’. Hij meende dat vele flaminganten wat voor hem iets reëel en herkenbaar was (“een groep van mensen die verbonden zijn door de taal en overeenstemmende zeden”) verhieven tot een abstracte entiteit. De woorden ‘volk’, ‘ras’ of ‘geslacht’ zijn al te dikwijls een versimpeling en veralgemening van een complexe realiteit. In essentie, wat Vermeylen betreurt is dat het hier ging om begrippen, die vervreemd waren van het leven en de praktijk. In het theoretiseren over ´het volk´ zien we duidelijk de invloed aan het werk van de Romantiek en de Vlaamse romantische literaire beweging. Maar zijn kritiek richt zich in de eerste plaats op een ander gevolg van het abstraheren van termen als ‘het volk’ of ‘het ras’: ´rassenhaat´ of een kleingeestige afschuw van andere volken. Vraag 1:
|
Algemeen meervoudig stemrecht: | |
1894: | 28 op 152 zetels (= 18.5%) |
1900: | 31 op 166 zetels (= 18.5%) |
1914: | 40 op 186 zetels (= 21.5%) |
Algemeen enkelvoudig stemrecht: | |
1919: | 70 op 186 zetels (= 37.5%) |
Vermeylen wijst op de verwarring van doel en middelen van de Vlaamse Beweging: het gebruik van de volkstaal is slechts een middel en geen doel. Of het nu gaat om onderwijsbeleid, justitiebeleid, koloniale politiek, militaire aangelegenheden of de sociale problematiek – dé politieke kwestie van de tijd, flaminganten benaderden politieke problemen in eerste instantie vanuit een taaloptiek, aldus Vermeylen. De kritiek was terecht: wat sociaal beleid aangaat, dachten vele flaminganten dat sociale ongelijkheden weggewerkt zouden worden door verdere taalwetgeving en vooral door de vernederlandsing van het onderwijs. De anti-establishment tendens van de Vlaamse Beweging – haar kritische houding tegenover hoge burgerij, politieke leiders en bisschoppen – hield doorgaans niet veel meer in dan een aanval op de vijandigheid van het establishment tegenover de Nederlandse taal. Ook de ideeën van een ‘cultuurflamingant’ als de Raet die wél veel meer oog had voor de economische wetmatigheden achter de bestaande maatschappelijke structuren in Vlaanderen, bleven typisch voor een (liberaal-democratische) middenklassementaliteit.
Socialisten percipieerden de Vlaamse Beweging gewoonlijk als elitair, conservatief en klerikaal. De Vlaamse kwestie was voor de meeste socialisten een probleem van ondergeschikt belang, een luxe probleem dat vanzelf opgelost zou worden eenmaal de structurele ongelijkheden in de maatschappij zouden verdwenen zijn; bovendien creëerde het vijandigheid tussen Vlaamse en Waalse arbeiders. De >Belgische Werkliedenpartij (BWP) stemde dan wel in haar geheel voor de Gelijkheidswet, maar verder dan een pragmatische welwillendheid ten aanzien van de Vlaamse kwestie ging het niet. Meer dan eens liet de leiding van de socialistische partij – die tot 1900 al haar parlementszetels won in Wallonië – blijken dat ze net als de rest van de politieke elite bleef geloven in de suprematie van het Frans.
Een socialistisch flamingantisme dat de verdere vernederlandsing van het Vlaamse openbare leven onomwonden zag als één van de eerste voorwaarden voor een gelijkere samenleving, groeide geleidelijkaan in de jaren 1900, wanneer socialisten voor het eerst parlementszetels verwierven in Vlaanderen, rond figuren als Vermeylen en de Antwerpse parlementariër >Camille Huysmans. Zij zagen de Vlaamse taalstrijd als een onderdeel van de ruimere klassenstrijd, de strijd van de werkende klasse tegen de burgerij.
Uit het laatste fragment blijkt dat het Vermeylen niet enkel ging om de emancipatie van de Vlamingen als groep (waar we tot nog toe de nadruk op hebben gelegd) maar ook om de individuele emancipatie van de Vlamingen.
“[De flamingant] verwacht vooral van de wetgevende macht de verwezenlijking van zijn wensen, daaraan besteedt hij het beste deel van zijn kracht: hij stelt talloze verzoekschriften op, en verkiezingsstrijd is maar al te dikwijls de achtergrond van wat hij zegt en schrijft ter verspreiding van zijn meningen. In verhouding tot de ontzaglijke wil die in werking gebracht wordt, schijnt de uitslag maar uiterst mager. Wanneer wij iets verkrijgen is het wel door het zonderlingste toeval, en wij hebben nu genoeg ervaring opgedaan om te weten hoe weinig ons dan wordt toegeworpen. Een flamingantische wet geraakt er alleen door als zij ten voordele van deze of die partij strekt, en dan wordt onze beweging in pacht genomen door de politiek. […] In ons Parlement moet de Vlaamse Beweging steeds ondergeschikt blijven aan de belangen van een politieke partij en over een zuiver vlaamsgezinde wet mogen we bijgevolg een kruis maken. […] De relatief goede wetten heeft men alleen gestemd onder druk van het gewoel buiten het Parlement, als het volk zijn geroep tegen de vensters sloeg en de ‘afgevaardigden’ op hun zetels bleek werden. […] Enige flaminganten – bepaalde christen-democraten bijvoorbeeld – begrijpen reeds dat het einddoel van de Vlaamse Beweging niet bereikt kan worden door de wet en dat de zekerste en meest rechtstreekse daad nog de innerlijke opschudding van de gemoederen is. Het parlementarisme schijnt hun echter het geschiktste middel van agitatie dat zij kunnen gebruiken. […]
In al onze bladen verneemt men een onafgebroken reeks van klachten: de Vlaamse wetten worden bijna niet nageleefd. […] De wet op het onderwijs, van 1883, wordt thans minder in acht genomen dan vóór enige jaren, wat onvermijdelijk is, zolang slechts een gering aantal burgers begrijpt waarom zij rechtvaardig is; wie niet begrijpt, kan niet gedwongen worden. […] Maar als elke Vlaamse vader zal eisen dat zijn kind in het Vlaams grootgebracht wordt, als elke leraar dat natuurlijk zal achten, als de leerlingen zelf hun taal zullen doen eerbiedigen en de Franse scholen verlaten, dan zal men voor een werkelijkheid staan, en niet voor een ‘principe’. Zolang de meeste Vlamingen niet in opstand komen, uit eigen beweging, tegen alle ontvlaamste staatsinstellingen, blijft een wet, die zij niet begrijpen, die zij niet vroegen, noodzakelijk onmachtig ; later is zij onnodig. De geesten ómwoelen in alle standen van ons volk, buiten alle politiek om, het geweten wakker schudden, leren hoe elkeen zelf moet werken tegen al wat zijn groei belemmert, en nemen wat hem nodig is – dat is de enige propaganda die een morele waarde bezit.”
(aangepaste tekst)
Een taalwet op het vrije katholieke middelbare onderwijs
Een Nederlandstalige universiteit
Vermeylen verwoordde de frustraties van een jongere generatie flaminganten omtrent de weifelende inhoud van de taalwetten (die in de richting gingen van een tweetalig in plaats van een eentalig statuut voor Vlaanderen) en hun gebrekkige toepassing. Binnen het katholieke kamp – onafgebroken aan de macht tussen 1884 en 1914 – stelden regerings- en partijleiders en het episcopaat zich terughoudend op naarmate meer fundamentele taaleisen aan de orde kwamen; de Gelijkheidswet (1898) was een keerpunt wat dat betreft. Zolang het algemeen meervoudig stemrecht van kracht was (tot 1918), zat de Franstalige conservatieve, burgerlijke leiding van de katholieke partij stevig in het zadel en hield zij interne drukkingsgroepen die flamingantische belangen of de belangen van katholieke arbeiders en katholieke boeren vertegenwoordigden, onder controle. Zo zou de belangrijke strijd om de taalwet van 1883 op het officiële middelbare onderwijs bij wet uit te breiden tot de (veel talrijker) vrije katholieke middelbare scholen aanslepen tot 1910. Het gevolg was dat de actie voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit pas nadien goed op gang kwam.
Vermeylen liet zich bijzonder kritisch uit over hoe de Vlaamse Beweging afhankelijk was geworden van wetgeving en de parlementaire strijd beschouwde als het geschiktste middel. De Vlaamse Beweging was volgens hem verworden tot een politieke beweging en zou dus steeds ondergeschikt blijven aan de belangen van een politieke partij. Vermeylen zag een veel belangrijkere rol weggelegd voor buitenparlementair protest in plaats van actie te voeren in de bestaande partijen – wat voor het eerst zijn vruchten zou afwerpen naar aanleiding van de Gelijkheidswet. De meeste Vlamingen bleven echter passief volgens Vermeylen – we wezen er al op hoe de flamingantische boodschap vooral gehoor vond onder de middenklassen. Hij benadrukte het belang van zelfvorming en ontvoogding tegenover de “ontvlaamste staatsinstellingen”. Wat Vermeylen wou, was een onafhankelijke, kritische geest die zich door niemand liet leiden of misleiden. Zijn idee dat Vlamingen zich meer moesten toeleggen op hun eigen intellectuele ontplooiing – wat enkel mogelijk was door middel van de Nederlandse taal – was niet nieuw maar sloot aan bij een lange katholieke flamingantische traditie (die in het volgende hoofdstuk ter sprake komt).
>Voor het juiste antwoord klik hier.
>Voor het juiste antwoord klik hier.
>Voor het juiste antwoord klik hier.
>Voor het juiste antwoord klik hier.
>Voor het juiste antwoord klik hier.
>Om meer te weten te komen over het katholieke flamingantisme rond 1900 klik hier.