Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Verb Second

We weten nu dat het Nederlands een SOV-taal is. Dit komt omdat de volgorde in de bijzin SOV is. We weten ook dat Nederlands een verb second (V2) taal is.

Laten we eerst eens kijken of dat wel klopt. Lees de volgende zinnen goed:

Ik weet het nog niet zeker.
S V O
Jij moet het uitleggen.
S V O
Wanneer overtuig je me?
  V S O
Ik denk zometeen.
S V  
Zo meteen denk ik.
  V S
Dat hoop ik ook.
O V S  
Ik wil dat ook.
S V O  
Geloof je me nu?
V S O  

Alleen in de laatste zin staat het werkwoord (V) niet op de tweede plaats. De laatste zin is een ja/nee vraag (je kunt de vraag beantwoorden met ja of nee). Deze zin is de enige uitzondering op de V2 regel. *De V2 regel is heel belangrijk in het Nederlands. In de hoofdzin komt het werkwoord bijna altijd op de tweede plaats. Het object en subject kunnen op allerlei plaatsen staan. Dit kan je zien in de zinnen hierboven.

Dit is leuk om te weten maar het is niet alleen theorie. Je kunt het gebruiken om je Nederlands te verbeteren. Onthoud dat het werkwoord in de hoofdzin op de tweede plaats komt. In de bijzin komt het werkwoord achteraan (SOV).

Jij weet nu dat je je Nederlands verbeteren kan.
S V   C S O V

In andere talen, bijvoorbeeld het Engels, kunnen er meer woorden voor het werkwoord staan:

Tomorrow John arrives.

Maar dit kan niet in het Nederlands! Het werkwoord moet immers op de tweede plaats staan.

* Morgen Jan komt. (* = ongrammaticaal)
OK Morgen komt Jan.
OK Jan komt morgen.

Meer informatie over V2

Als je eenmaal structuur ziet in taal is het moeilijk om te stoppen. Misschien is het je opgevallen dat we ‘verbeteren kan’ een werkwoord noemden. Eigenlijk zijn het natuurlijk twee werkwoorden. Veel zinnen hebben meer dan één werkwoord. Hoe weet je nu welk werkwoord waar moet staan?

Kijk eens naar de volgende hoofdzinnen (V2!):

Ik ga op vakantie  
S V      
Hij gaat jou helpen  
S V O V  
Wij gaan de zin analyseren
S V   O V

De laatste twee zinnen hebben twee werkwoorden. De werkwoorden zijn niet helemaal gelijk. Een werkwoord is meer verbonden aan het onderwerp (subject) dan het andere werkwoord:

werkwoord:Ýgaan

ik ga 1e persoon, enkelvoud
jij gaat 2e persoon, enkelvoud
hij/zij gaat 3e persoon, enkelvoud
wij gaan 1e persoon, meervoud
jullie gaan 2e persoon, meervoud
zij gaan 3e persoon, meervoud

Zoals je ziet verandert het einde van het werkwoord als het subject verandert. Dit noemen we >inflectie of >werkwoordsvervoeging. In dit geval voor >persoon (1e, 2e, of 3e persoon) en >aantal (enkelvoud of meervoud). Een werkwoord kan ook inflectie hebben voor tijdsvorm. Een werkwoord kan bijvoorbeeld in de >verleden tijd staan. De werkwoorden in de lijst hieronder zijn vervoegd voor tijdsvorm (*verleden tijd), persoon en aantal.

werkwoord: gaan (verleden tijd: gingen)

ik ging 1e persoon, enkelvoud, verleden tijd
jij ging 2e persoon, enkelvoud, verleden tijd
hij/zij ging 3e persoon, enkelvoud, verleden tijd
wij gingen 1e persoon, meervoud, verleden tijd
jullie gingen 2e persoon, meervoud, verleden tijd
zij gingen 3e persoon, meervoud, verleden tijd

Een werkwoord met inflectie noemen we een >finiet werkwoord. Het wordt ook wel >persoonsvorm genoemd. Een werkwoord zonder inflectie noemen we de >infinitief. In het Nederlands eindigt de *infinitief vaak met –en of –n.

worden
analyseren
hebben
gaan

De stam van regelmatige Nederlandse werkwoorden is de infinitief zonder –en. Dus als je –en van het werkwoord afhaalt krijg je de stam. Voor het werkwoord ‘werken’ is de stam ‘werk’. Dit is de vorm voor 1e persoon enkelvoud. 2e en 3e persoon enkelvoud zijn ‘stam + t’. Voor ‘werken’ is dit dus ‘werkt’. Dit heb je misschien al in lesboeken gelezen.

Het finiete werkwoord komt in de hoofdzin op de tweede plaats. De infinitief komt achteraan. In bijzinnen komt het finiete werkwoord helemaal achteraan te staan:

Hoofdzin: Hij gaat jou helpen (gaat = finiet werkwoord, helpen = infinitief)
Bijzin: …dat hij jou helpen gaat. (gaat = finiet werkwoord, helpen = infinitief)

In het volgende deel van dit hoofdstuk proberen we te verklaren waarom het finiete werkwoord op de tweede plaats komt.

Benoem de inflectie op deze werkwoorden. Verleden tijd? 1e, 2e of 3e persoon? Enkelvoud of meervoud?

:: vraag en antwoord ::

Woordvolgorde van de hoofdzin

We moeten nu nog uitleggen hoe het kan dat Nederlands SOV en V2 heeft. SOV betekent dat het werkwoord op de laatste plaats staat. V2 betekent dat het werkwoord op de tweede plaats staat. Als de zin meer dan twee woorden heeft kan dit niet tegelijkertijd. Dat het Nederlands SOV volgorde en V2 heeft is dus op het eerste gezicht niet logisch.

Toch kan het wel tegelijk. SOV gaat namelijk over de bijzin en verb second vindt plaats in de hoofdzin. De volgorde in de hoofdzin is wel SVO en dat klopt met het V2 verschijnsel. Toch gaan veel taalkundigen ervan uit dat de basisvolgorde van alle Nederlandse zinnen SOV is, dus ook die van hoofdzinnen. We zeggen dan dat het werkwoord verplaatst naar de tweede plaats in hoofdzinnen. Hoe dat ongeveer werkt gaan we nu uitleggen. Hierbij komen veel nieuwe termen ter sprake. Je hoeft deze namen niet per sé te onthouden.

Om de verplaatsing te begrijpen moeten we naar een zinsdeel kijken dat kleiner is dan de hoofdzin of bijzin maar groter dan één woord. We noemen dit een >woordgroep of >constituent. Een *constituent is een groep woorden waarvan het belangrijkste woord een Nomen, Verbum, Adjectief, Determinator of Prepositie is (zie woordsoorten). Dit belangrijke woord is het >hoofd van de constituent. Als het hoofd een werkwoord (= Verbum) is, noemen we het een >verbale constituent (VC). Is het hoofd een Nomen dan noemen we het een >nominale constituent (NC). Het Engelse woord voor constituent is >phrase. Daarom wordt een verbale constituent ook wel >VP (verb phrase) genoemd en een nominale constituent >NP (noun phrase). De VP bestaat uit een werkwoord en een object (lijdend voorwerp).

In een boomstructuur ziet het er zo uit:

Diagram 1

De VP, de verbale constituent, is dus hetzelfde als het >predikaat. Vergelijk dit diagram (de tekening) hierboven met het diagram uit het hoofdstuk woordvolgorde.

Veel taalkundigen denken dat alle Nederlandse zinnen de SOV volgorde hebben. Hier hebben ze theoretische redenen voor.

Alle zinnen hebben dus de SOV (subject-object-verbum) volgorde. Maar alle hoofdzinnen hebben verb second. Dit betekent dat het werkwoord moet verplaatsen. Het finiete werkwoord (= de persoonsvorm) in hoofdzinnen verplaatst naar de tweede positie in de zin. Dit verschijnsel noemen we dus Verb Second (V2). De infinitief blijft achteraan in de zin staan.

Werkwoordsverplaatsing – (extra)

Het volgende stuk is even moeilijk. Probeer elke stap te begrijpen en bekijk de diagrammen nauwkeurig.

We hebben gezien dat een zin een nominale en verbale constituent heeft. We hebben eerder ook al gezien dat een finiet werkwoord zich aanpast aan het onderwerp, we noemden dit >inflectie. Taalkundigen denken dat >inflectie ook een eigen constituent heeft. Net als een VP (verbale constituent) en een NP (nominale constituent) is er volgens hen dus ook een IP (inflectionele constituent). De IP zorgt ervoor dat een werkwoord van vorm kan veranderen. Bijvoorbeeld de 3e persoon enkelvoud van ‘werken’ wordt ‘hij werkt. Zo ziet dat er uit in een diagram:

Diagram 2

Het werkwoord verhuist (= verplaatst) naar de IP om inflectie te krijgen. (Het zou te ver gaan om hier uit te leggen hoe dat precies werkt. Ben je toch benieuwd dan raden wij aan om een inleiding in de syntaxis te lezen.)

Hoe komt het nou dat het werkwoord naar de tweede plaats gaat in de hoofdzin? Hiervoor hebben we nog meer structuur en constituenten nodig. Naast de VP, de NP en de IP is er ook nog een CP. Je hoeft niet te begrijpen wat deze dingen zijn. Lees rustig verder dan zie je hoe we de VP, NP, IP en CP gebruiken.

We kunnen nu in 4 stappen uitleggen hoe je van SOV naar SVO komt. We gebruiken de volgende ingrediënten.

subject: hij
object: een koekje
verbum: eten gaan

We weten dat de volgorde van alle Nederlandse zinnen SOV is. We kunnen de ingrediënten dus toevoegen:

Stap 1

Diagram 3

We weten dat het finiete werkwoord naar IP moet voor inflectie. De IP is >rechtshoofdig, net als de VP. (En net als samenstellingen!) De inflectie van het werkwoord ‘gaan’ is:

ik ga
jij gaat
hij/zij gaat
wij gaan
jullie gaan
zij gaan

Stap 2

Diagram 4

:: klik hier om de hoofden te zien ::

Bekijk dit diagram goed. Taalwetenschappers hebben goede redenen om te denken dat het subject ook in de IP hoort. Daarom staat ‘hij’ (het subject) ook onder de IP. De Ø betekent leeg. Het betekent dat er iets heeft gestaan op die plek maar nu is het weg. Bijvoorbeeld de Ø onder V betekent dat het werkwoord ‘gaan´ daar heeft gestaan voor het naar de IP verhuisde.

De structuur in stap 2 is bijna de structuur van een Nederlandse bijzin. Merk op dat de woordvolgorde die van een Nederlandse bijzin is, namelijk SOV. In de Nederlandse hoofdzin is de woordvolgorde niet SOV. Het werkwoord moet naar de tweede plaats (V2). Hiervoor hebben we de constituent CP nodig. Het werkwoord kan dan naar de C verhuizen. Je kunt dit zien in Stap 3.

STAP 3

Diagram 4

Dit is nog niet helemaal de goede woordvolgorde. Het werkwoord moet op de tweede plaats staan. Nu staat het werkwoord nog op de eerste plaats. Het subject moet nog vóór het werkwoord komen. Het subject moet dus ook verplaatsen.

Stap 4 is de complete structuur van een Nederlandse hoofdzin. Het werkwoord is naar C verplaatst en het subject naar de positie vóór het werkwoord. In de structuur heet die positie SpecCP.

STAP 4

Diagram 5

Als je de moeilijke structuur van de zin negeert kan je de woordsvolgorde duidelijk zien. De basisvolgorde is SOV – ‘hij een koekje eten gaan’. Het finiete werkwoord gaat naar I voor inflectie (de oranje pijl in stap 3). De zin is nu: ‘hij een koekje eten gaat’. Nu verplaatst het werkwoord naar C (de blauwe pijl in stap 3). De zin is nu: ‘gaat hij een koekje eten’. Het werkwoord moet op de tweede plaats, want dat is een regel van het Nederlands, dus moet het subject ook verplaatsen (de blauwe pijl in stap 4). De zin is nu af: ‘hij gaat een koekje eten’. Dit is een goede Nederlandse hoofdzin.

Stap 4 geldt voor Nederlandse hoofdzinnen. Het werkwoord staat op de tweede plaats, onder C. Dit is dezelfde plaats waar bijvoorbeeld het woord ‘dat’ staat in bijzinnen. We maken van de hoofdzin ‘hij gaat een koekje eten’ een bijzin. Dit doen we door er bijvoorbeeld ‘dat’ voor te zetten. De bijzin is: ‘…dat hij een koekje eten gaat’. We kunnen nu verklaren waarom in bijzinnen het werkwoord niet op de tweede plaats kan staan. Onder C staat namelijk al het woord ‘dat’ . Dit betekent dat daar geen plaats meer is voor het werkwoord! Dit kun je zien in de volgende structuur:

Diagram 6

Het woord ‘gaat’ kan niet naar de tweede positie verplaatsen. De woordvolgorde van de bijzin moet daarom zijn ‘…dat hij een koekje eten gaat’ . Dit is inderdaad de correcte volgorde voor een Nederlandse bijzin!

Maak zelf een hoofdzin van de volgende ingrediÎnten:

  • subject: Els
  • object: een kast
  • verbum: maken

:: antwoord ::

Conclusie

Je mag best trots zijn op jezelf! We hebben de basis van de syntaxis heel snel besproken. Neem even rustig de tijd om dit door te laten dringen. Als je iets heel moeilijk vond kan je het altijd later nog teruglezen. Schrik niet als je het niet allemaal hebt begrepen. Dit is een moeilijk onderwerp.

Nu je bent gewend aan deze structurele manier van naar taal kijken zijn de volgende hoofdstukken vast een stuk makkelijker!

VOLGENDE>
(de structuur van geluid)