Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Pragmatiek

Pragmatiek is het gedeelte van taalkunde waarin men de relatie tussen taaluitingen en taalgebruikers bestudeert. De grens tussen semantiek en pragmatiek is niet altijd duidelijk. In het vorige hoofdstuk hielden we ons bezig met zinsbetekenis. We hadden het hier over een proces van coderen en decoderen. In de betekenis van een uiting speelt naast zinsbetekenis ook de >intentie (=bedoeling) van de spreker een rol. Deze intentie is wél afhankelijk van de context.

De zinsbetekenis kan worden gevonden door decoderen. Bij de betekenis van een uiting is vooral inferentie belangrijk. Inferentie betekent dat je alle belangrijke factoren in overweging neemt en dan een conclusie trekt. Je moet niet alleen de zin decoderen, je moet ook naar de omstandigheden kijken. Zo kan je een conclusie trekken over de bedoeling van de spreker (de intentie van de spreker).

In de pragmatiek worden verschillende onderdelen van taalgebruik bestudeerd. Eén onderdeel heet >deixis. De betekenis van sommige woorden en uitdrukkingen is afhankelijk van de context. Bijvoorbeeld woorden als ‘daar’,‘hier’, ‘nu’, ‘dan’, ‘jij’, ‘ik’, ‘hij’, ‘zij’ enzovoort.

Je kan met taal ook een handeling uitvoeren, een taalhandeling. Je kan bijvoorbeeld een vraag stellen, of informatie geven. Dit noemen we >performatieven.

Er zijn ook nog >implicaturen. Als je één ding zegt kan je soms juist iets heel anders bedoelen. Deze ‘verborgen’ (of ‘impliciete’) bedoeling noemen we een implicatuur. Het is eigenlijk een wonder dat mensen elkaar kunnen begrijpen. De pragmatiek probeert uit te vinden of dit verklaart kan worden door een structuur van regels. Sommige wetenschappers houden zich bezig met hoe tweede-taalleerders pragmatische problemen leren. In dit laatste hoofdstuk zullen we sommige aspecten van pragmatiek nader bekijken.

Deixis

Als de betekenis van een uiting afhankelijk is van de niet-linguïstische context dan spreken we van deixis. Voorbeelden van niet-linguïstische contexten zijn:

  • tijd en plaats van uiting
  • wie er spreekt en tegen wie er wordt gesproken
  • aanwijzen en andere gebaren van de spreker
  • enz.

Er zijn verschillende soorten deictische uitdrukkingen. De *">pronomina (=voornaamwoorden) zoals ‘ik’, ‘jij’, ‘hij’ enz. noemen we >persoon deixis. Daarnaast is er nog >plaats deixis (‘hier’, ‘daar’, ‘dit’, ‘dat’) en >tijd deixis (‘nu’, ‘straks’ en ook tijdsinflectie op werkwoorden ‘is’, ‘was’).

In >discourse deixis (=gespreks deixis) wordt er verwezen naar een gedeelte van het gesprek (=de discourse). Het gesprek is hier de context:

            Ik zal je dit vertellen: ...
            Dit is een hoge stem.

Als de laatste zin met een hoge stem wordt uitgesproken dan verwijst het woord ‘dit’ naar de hoge stem. Dit noemen we dan discourse deixis.

Bij >persoon deixis wordt er verwezen naar de rolverdeling binnen een gesprek. Er zijn drie mogelijk deelnemers: de spreker, de hoorder (degene tegen wie wordt gesproken) en mensen die geen hoorder en geen spreker zijn. Vergelijk dit met 1e persoon (‘ik’), 2e persoon (‘jij’) en 3e persoon (‘hij’). Bij >plaats deixis wordt verwezen naar de locatie (=de plaats) in verhouding tot de mensen die deelnemen aan het gesprek. Bijvoorbeeld ‘hier’ is bij de spreker in de buurt, terwijl ‘daar’ verder van de spreker is. De locatie ten opzichte van de spreker is ook duidelijk in het volgende voorbeeld:

            Ik heb dit boek gelezen.                       
            Maar dat boek nog niet.                       

Let op het verschil: ‘dit’ is dichtbij, terwijl ‘dat’ verder weg is.

Bij >tijd deixis wordt er verwezen naar tijd in verhouding tot de tijd van het gesprek. Voorbeelden zijn ‘nu/dan’ maar ook ‘vandaag’, ‘morgen’ enz. Merk op dat de betekenis van ‘vandaag’ afhankelijk is van het moment waarop je het uitspreekt (18 juni 2006, 8 februari 1658). Tijdsinflectie (‘hij werkt’, ‘hij werkte’ )hoort ook bij tijd deixis.

En dan is er nog >sociale deixis. Bij sociale deixis spelen sociale verschillen tussen deelnemers aan een gesprek een rol. In het Nederlands is er een verschil in beleefdheidsvorm voor de 2e persoon enkelvoud: ‘u’ is beleefd en ‘jij’ is meer informeel. In het algemeen wordt ‘je’ en ‘jij’ gebruikt voor vrienden en leeftijdsgenoten en ‘u’ voor onbekenden of oudere mensen. In sommige talen in de wereld speelt >sociale deixis een nog grotere rol in het dagelijks taalgebruik.

De verwerving (=het leren) van deixis is een interessant onderzoeksgebied. Een taalleerder moet niet alleen op grammaticale dingen letten, ook niet-linguïstische en sociale zaken spelen een grote rol. Dit geldt voor tweede-taalverwerving van volwassenen maar ook voor kinderen. Bijvoorbeeld, jonge kinderen noemen zichzelf vaak bij naam, in plaats van het gebruiken van het pronomen ‘ik’. Zodra zij de pronomina beginnen te leren zullen sommige kinderen zichzelf ‘jij’ noemen in de plaats van ‘ik’. Dit kan komen omdat andere mensen hen ook ‘jij’ noemen: “Wil jij een koekje?”

Performatieven en taalhandelingen

Als je iets zegt maak je niet alleen maar een geluid. Je doet ook iets, een handeling. Je kan iets vragen, of iemand informeren. Of je kan je verontschuldigen, iemand beschuldigen of iemand trouwen. Er wordt soms een onderscheid gemaakt tussen >constatieve en >performatieve uitingen. Een >constatieve uiting beschrijft een situatie (‘Dit is een auto’) en bij een >performatieve uiting is er ook sprake van actie (‘Ik koop deze auto’). In sommige situaties is de uiting zelf de actie. Dit noemen we dan een >expliciete performatief:

Ik doop deze brug ‘Erasmus’.
Ik verklaar u hierbij man en vrouw.

Er is geen duidelijke grens tussen constatieven en performatieven. Sommige taalkundigen vinden zelfs dat performatieven helemaal niet bestaan, anderen vinden dat eigenlijk alle uitingen performatief zijn. De meeste taalkundigen zitten er ergens tussen in. Het belangrijkste is dat je je realiseert dat taal niet alleen gebruikt kan worden om dingen te beschrijven. Het wordt ook gebruikt om bepaalde acties uit te voeren, om dingen te veranderen en om ingewikkelde betekenissen te communiceren.

De betekenis van een uiting kan bijvoorbeeld heel erg veranderen door kleine veranderingen in de uiting zelf. Dit wordt duidelijk bij de volgende voorbeelden:

  1. Hij komt niet
  2. Hij komt gelukkig niet
  3. Hij komt helaas niet
  4. Hij komt echt niet
  5. Hij komt alweer niet
  6. Hij komt toch niet

De uitingen verschillen maar in één woord. Toch is het verschil in betekenis heel groot:

  1. Neutrale beschrijving van een feit
  2. Ik ben blij dat hij niet komt
  3. Ik vind het jammer dat hij niet komt
  4. Ik garandeer je dat hij niet komt
  5. Ik ben geïrriteerd door het feit dat hij niet komt
  6. Ik dacht dat hij zou komen maar dat is niet waar

De kleine woordjes die anders zijn in de bovenstaande uitingen hebben een grote rol in de betekenis van de uitingen. Zij geven de houding van de spreker weer over het feit dat beschreven wordt.

We weten nu dat uitingen gebruikt kunnen worden om handelingen uit te voeren. Welke handelingen zijn dat? Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten handeling: >locutieve handeling, >illocutieve handeling en >perlocutieve handeling.

Een locutieve handeling is het uitspreken van een zin, het maken van de geluiden om een zin uit te spreken. Een illocutieve handeling is bijvoorbeeld het maken van een belofte door te zeggen: “Ik zal morgen op bezoek komen.” Een perlocutieve handeling is het effect hebben op de hoorder door een uiting. Door deze paragraaf voor te lezen kan je iemand informeren over taalhandelingen. Je voert dan de perlocutieve handeling informeren uit.

Elkaar begrijpen

Taal wordt gebruikt om informatie uit te wisselen, of het nou om echte feiten of om fictie gaat. We vinden het heel normaal om met elkaar te praten en om teksten te lezen en te schrijven. Toch is het eigenlijk heel bijzonder dat wij elkaar kunnen begrijpen. We hebben hierboven al gezien dat we iets kunnen zeggen terwijl we eigenlijk iets anders bedoelen. Dan is het knap dat we elkaar toch (meestal) begrijpen.

Taal is niet hetzelfde als communicatie. Als je bibbert dan communiceer je dat je het koud hebt. Je gebruikt dan geen taal. Het gebruik van taal heeft te maken met de intentie (=de bedoeling) om betekenis te communiceren. Om elkaar te begrijpen moeten we niet alleen de informatie decoderen (=ontcijferen). We moeten ook de intentie, de bedoeling, achter de informatie uitvinden. Deze intentie kan onduidelijk zijn. Bijvoorbeeld omdat een zin >ambigu is. Of om sociale redenen, omdat het soms niet beleefd is iets op een bepaalde manier te zeggen. We moeten ons allemaal bewust zijn van een aantal regels voor het gebruik van taal. Alleen zo hebben we een kans elkaar te begrijpen.

De filosoof Paul Grice stelde dat voor communicatie samenwerking nodig is. Hij maakte een lijst van een aantal regels die een rol spelen bij talige communicatie (= communicatie met taal). De basisregel noemde hij het >coöperatieprincipe. Het idee is dat het voor de spreker én de hoorder goed is om samen te werken omdat zij dan een gemeenschappelijk doel kunnen bereiken. Het gemeenschappelijke doel is: elkaar begrijpen. Paul Grice stelde vier conversatiemaximes (= ‘gespreksregels’) voor:

Maxime van kwantiteit
de spreker geeft zoveel informatie als nodig is, niet meer en niet minder

Maxime van kwaliteit
de spreker geeft geen opzettelijk foute informatie

Maxime van relevantie
de spreker is relevant

Maxime van stijl
de spreker is duidelijk en niet dubbelzinnig

De spreker en de hoorder zijn zich beide bewust van deze regels. Daarom kan het volgende gesprek succesvol verlopen hoewel het eerst lijkt alsof spreker B aan een ander gesprek deelneemt:

A: Zal ik het raam dichtdoen?                   
B: Het is hier best koud.                           

Spreker A zal ervan uitgaan dat B relevant en informatief is. A kan daarom concluderen dat B wel wil dat het raam dicht gaat.

Helaas zijn de maximes geen garantie voor succes. Soms zal een spreker, om allerlei redenen, de maximes niet toepassen. Bekijk de volgende voorbeelden:

B: Hoe was de voetbalwedstrijd gisteren? 
A: Nederland speelde heel goed! (maar ze hebben verloren…)
                       
A: Wat vind je van mijn nieuwe schoenen?
B: Ze hebben dezelfde kleur als mijn behang.

In het eerste voorbeeld lijkt het antwoord relevant. Toch is het misleidend want het team heeft eigenlijk verloren. Spreker A heeft de maximes van kwaliteit en relevantie geschonden, waarschijnlijk om beleefd te zijn of om B’s gevoelens niet te kwetsen. In het tweede voorbeeld wil spreker B waarschijnlijk niets negatiefs zeggen dus kiest zij om het maxime van relevantie te negeren. Sprekers kunnen er bewust voor kiezen om de maximes niet toe te passen om verschillende redenen (beleefdheid, humor...). Hoorders kunnen zich op hun beurt weer hiervan bewust zijn zodat de communicatie toch nog succesvol is. De communicatie is dan wel ingewikkelder en moeilijker te omschrijven.

Conclusie

We hebben weer structuur gevonden. De laatste hoofdstukken waren minder zwart-wit dan de eerste hoofdstukken. Om een theorie over taalfeiten te maken moet men soms grenzen trekken waar in de echte wereld geen grenzen zijn. Dus waar de theorie het laat lijken alsof het zwart-wit is, kan er in het echt een grijs gebied zijn. Dit geldt voor alle onderdelen van de taalkunde die we in dit pakket hebben besproken. Nu je wat meer weet over taalkundige theorieën, kun je zelf beter de waarde van zulke theorieën inschatten. We willen je graag aanmoedigen om zelf nog eens kritisch na te denken over de problemen die we in deze cursus hebben besproken. Op het internet en, nog beter, in de bibliotheek kan je veel handige informatie vinden.

In deze cursus hebben we een aantal belangrijke theorieën van elk onderdeel van taalkunde proberen te bespreken. Dit deden we naar aanleiding van een beperkt aantal voorbeelden en problemen uit het Nederlands. We hebben deze voorbeelden en problemen van dichtbij bekeken en geanalyseerd. Wat we vooral hebben willen laten zien is dat er structuur is in alle onderdelen van taal en van taalkunde.

Ons doel was om je genoeg basiskennis van de Nederlandse taalkunde te geven zodat je nu zelf kritisch nieuwe Nederlandse gegevens kunt bekijken en nieuwe theorieën kunt lezen. Er zijn duizenden vragen die je jezelf kan stellen en dat is dé manier om je taalkundige kennis te laten groeien!

Om je alvast een beetje te helpen om nog meer te leren over taalkunde hebben we een >lijst gemaakt van werken die je nu zou kunnen gaan lezen.

EINDE