Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Begrippenlijst - S

Samenstelling - Een woord dat wordt gevormd door twee andere woorden samen te voegen.

Semantiek - (De studie van) de betekenis van taalkundige constructies zoals woorden en zinnen.

Sociale Deixis - Zie >deixis.

Stembanden - Twee membranen in het strottenhoofd (larynx) die gespannen kunnen worden. Het trillen van de membranen veroorzaakt >stem in spraakklanken.

Stemhebbend - Als bij een spraakklank de >stembanden trillen is deze klank stemhebbend. Bijvoorbeeld: [b], [d] en alle >klinkers.

Stemloos - Als bij een spraakklank de >stembanden NIET trillen is deze klank stemloos. Bijvoorbeeld: [p], [t], [k], [f].

Structurele ambiguïteit - dubbelzinnigheid die ontstaat doordat de structuur van een zin op verschillende manieren kan worden begrepen. Zie ook >lexicale ambiguïteit.

*Subject - Zinsdeel dat de handeling van het >finiete werkwoord uitvoert en ook in getal en persoon overeenkomt met het finiete werkwoord.

Suffix - Een suffix is een affix dat áchter een woord kan aanhechten. Zie >affix.

SVO-volgorde - Zinsvolgorde van Subject, Verbum, Object. Komt voor in de Nederlandse hoofdzin als gevolg van >verb second.

Synoniem - Woorden die verschillend klinken maar hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld: [kil en koud]. Zie ook o.a. >homoniem en >hyponiem etc.

Syntacticus - Taalwetenschapper die actief is in de >syntaxis.

Syntaxis - (De studie van) de structuur van zinnen en woorden. (De studie van) de structuur van alleen zinnen wordt ook syntaxis genoemd, die van alleen woorden heet >morfologie.

A B C D E F G H I K L M N O P R S T U V W Z