Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Begrippenlijst - A

Adjectief - *Bijvoeglijk naamwoord, bijv.nw. --> een bijv.nw. zegt iets over een >nomen. Bijvoorbeeld: [de rode fiets].

Affix - Deel van een woord dat kan worden aangehecht om de betekenis aan te passen of een nieuw woord te maken. Bijvoorbeeld: het meervoudsaffix [Een boom --> twee bomen]. Een suffix hecht achteraan een woord, een prefix aan het begin van een woord.

Allofoon - Uitspraakvariant van een foneem. Allofonen zijn niet betekenisonderscheidend.

Alveolair - Geluid dat je maakt door met de voorkant van je tong de tandkassen aan te raken. Bijvoorbeeld: [t], [d], [n], [r], [s], [z], [l] en ook [ʃ] en [ʒ]

Ambigu - Dubbelzinnig. Als een zin of woord ambigu is heeft het meer dan één betekenis. Bijvoorbeeld homoniemen zijn ambigu.

Antoniem - Woorden met tegenovergestelde betekenis. Bijvoorbeeld: [warm en koud]. Zie ook o.a. >polyseem en >synoniem/homoniem etc.

Approximant - Medeklinker waarbij er erg weinig weerstand is voor de lucht die uit de longen komt. Bijvoorbeeld: [υ] (water) en [j] (jongen).

Artikel - Zie >determinator.

Aspiratie - Een kleine ontsnapping van lucht, een soort 'hhhh', na bepaalde medeklinkers.

Assimilatie - De verandering van een klank onder invloed van een andere klank. Bijvoorbeeld: [vaatdoek] wordt vaak uitgesproken als [vaadoek], de /t/ is geassimileerd tot een /d/.

A B C D E F G H I K L M N O P R S T U V W Z