Hugo de Groot

Tractaet vande Oudtheyt vande Batavische nu Hollantsche Republique (1610)

Hugo de Groot (1583-1645), of Hugo Grotius, was erg belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de Bataafse mythe. In 1610 schreef hij zijn #De antiquitate reipublicae Batavicae, vertaald als Tractaet vande Oudtheyt… De bestuurders in Holland beschouwden het werk als de officiële geschiedenis van de Republiek. Grotius kende de werken van Tacitus erg goed en gebruikte ze ook in zijn Tractaet. Grotius wilde bewijzen dat er continuïteit bestond tussen de Bataven en de Republiek. Hij probeerde zo het verzet van de Nederlanders tegen Spanje te verantwoorden.

Hugo Grotius (1583-1645) - klik om groot beeld te zien
>Hugo Grotius (1583-1645)

De Groot beweerde dat de Nederlanders altijd een vrij volk geweest waren: ze kozen hun eigen leiders maar ze konden onrechtvaardige[1] vorsten ook afzetten[2]. De Bataven hadden dit in het verleden gedaan, de Nederlanders nu met Filips II. Op basis van Tacitus, schreef de Groot (klik >hier voor een moderne vertaling):


ìSoo is dit dan van een tíeenemael rechtveerdigh beginsel van een vrije regeeringhe, als dewelcke ghevestigt is by een volck vry van sijnen oorspronck, in een vrij landtî.

De Groot schreef dat er in de Middeleeuwen weinig veranderde (klik >hier voor een moderne vertaling):

Vande Oudtheyt, Cap. V, 6:
“Want dat sy ende hare Graven [volk en graven van Holland] hadden van oude tijden opperste macht, ende allerley jurisdictie sonder yemant daer in the hoeven erkennen, ende dat van den tijdt af dat Diederick den eersten het lant van Hollant (geens Konigs macht onderworpen zijnde) uyt handen van de Barbaren weder hadde gekregen”.

De Groot beweerde dat ook bij de Bataven de macht van de koning beperkt was (klik >hier voor een moderne vertaling):

Vande Oudtheyt, Cap. I, 4:
“Dit bewijst merkelijk Tacitus, als hy seydt, dat de Koningen van de Duytschen geen oneyndelijcke ende vrije macht en hebben gehadt, ende als hy verhaelt dat sy in de vergaderinghe ghehoort zijn, meer met authoriteyt om aen te raden, dan met macht om te ghebieden”.

Filips II had de oude afspraken niet gerespecteerd. De Hollanders hadden dus het recht om hun vrijheid en rechten te verdedigen. De échte rebel was Filips II. De Groot schrijft (klik >hier voor een moderne vertaling):

Vande Oudtheyt, Cap. VI, 7:
“De ghetrouwigheydt van dese natien, ende de vryheydt hebben langh te samen ghestreden: Maer alsoo niet mogelijck en was dat nae de verdruckinghe van de Wetten, ende nae de verachtinghe vande Staten, de regeeringe die soo veel hondert Jaren gheduurt konde zijn, soo hebben de Staten van Hollandt, de welcke toestont soo wel de Wetten, als het gemeene ende haer eygen recht te beschermen, inden Jare 1572. op den 19 Julij, in de vergaderinge, bestaende uyt verscheyden Edelen, ende de gedeputeerden van ’t meerendeel vande Steden, nae ’t exempel van hare voor-ouders, die teghens de Romeynen, als sy nae heerschappije trachteden, de wapenen hadden aenghenomen, ’t oorlogh tegens den Hertogh van Alva geresolveert”.

De Hollanders had dus, net als de Bataven, enkel hun vrijheid verdedigd, volgens de Groot. De echte macht lag immers bij de Staten, niet bij de vorst. Maar de tekst van Tacitus kon ook op andere manieren begrepen worden. Een andere lezing[3] vinden we bij de 17e-eeuwse dichter >Pieter Cornelisz Hooft.