Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Syntaxis - de structuur van zinnen en woorden

Studenten vinden syntaxis soms moeilijk. Daarom beginnen we met syntaxis. We proberen het zo uit te leggen dat het vooral interessant is en niet al te moeilijk. De meeste studenten vinden het vooral leuk om op een nieuwe manier over taal na te leren denken.

Syntaxis gaat over de manier waarop woorden en zinnen worden gemaakt. Theorie over hoe woorden worden gemaakt heet >morfologie. Theorie over hoe zinnen worden gemaakt heet >syntaxis. Het woord syntaxis wordt dus in twee betekenissen gebruikt:

  1. als verzamelnaam voor de regels voor het maken van zinnen én woorden  
  2. als naam voor de regels voor het maken van zinnen.

Morfologie

Morfologie gaat over de manier waarop woorden kunnen worden gevormd. Neem bijvoorbeeld de volgende drie Nederlandse woorden:

taal
cursus
dag

Deze drie woorden hebben ieder hun eigen betekenis. Maar we kunnen de woorden ook samenvoegen (=bij elkaar doen) om een nieuw woord te maken. Dit nieuwe woord heet dan een >samenstelling.

taal + cursus > taalcursus (= een cursus waar je een taal leert)
cursus + dag > cursusdag (= een dag waarop een cursus is)
           
We kunnen de woorden ook in een andere volgorde samenvoegen:

dag + cursus > dagcursus (= een cursus die een dag duurt)
cursus + taal > cursustaal (= een taal waarin de cursus wordt gegeven)
           
De eerste zes woorden (taal, cursus, dag, taalcursus, cursusdag en dagcursus) staan allemaal in het Dikke Van Dale woordenboek. Het laatste woord, cursustaal, staat niet in het woordenboek. We hebben dus een nieuw woord gemaakt. Dit is een van de belangrijkste eigenschappen van taal. Taal is >productief. Dat betekent dat je nieuwe woorden kunt produceren. Het woord cursustaal staat niet in het woordenboek, maar het is wel een goed Nederlands woord. Iedereen die goed Nederlands spreekt zal weten wat het betekent, ook al hebben ze het woord niet eerder gehoord.

Misschien is het je al opgevallen dat taalcursus en dagcursus allebei verschillende soorten cursussen zijn. Maar cursustaal is een soort taal. Het woord aan de rechterkant van een >samenstelling noemen we het >hoofd van de samenstelling. Dit betekent dat dit het belangrijkste deel van de samenstelling is. Het rechterdeel van de samenstelling bepaalt wat het woord betekent. Zie de volgende voorbeelden:

cursustaal > spreektaal > schrijftaal                     
taalcursus > spreekcursus > schrijfcursus     

De bovenste drie woorden zijn soorten taal. De onderste drie woorden zijn soorten cursus. Dit komt omdat het hoofd van Nederlandse samenstellingen rechts is. Het linkerdeel van het woord bepaald wat voor soort taal of cursus wordt bedoeld.

Kan je het hoofd van samenstellingen bepalen voor je eigen moedertaal?

:: antwoord ::

Een belangrijke eigenschap van taal is dat de mogelijkheden oneindig (=zonder einde) zijn. Het “langste woord” van een taal bestaat niet. Omdat je samenstellingen kan maken door woorden samen te voegen kan je altijd langere woorden maken. Als iemand zegt: “Dit is het langste woord van deze taal”, kan jij een langer woord maken door een samenstelling te maken. Een bekend voorbeeld van de >oneindige mogelijkheden van woordvorming is:

raket
anti-raket-raket (dit is een raket die je kan verdedigen tegen een raket)
anti-anti-raket-raket-raket (dit is een raket die je kan gebruiken om een anti-raket-raket te vernietigen)
anti-anti-anti-raket-raket-raket-raketetc. ad infinitum

De enige limiet om het woord oneindig lang te maken is tijd. Zolang je één “raket” meer hebt dan “anti” is dit een goed woord. Dit is ook een voorbeeld van de >productiviteit (zie produceren) van taal.

Syntaxis

Niet alleen morfologie is productief. Syntaxis - het combineren van woorden om een zin te maken - is ook productief. De meeste zinnen die je maakt zijn nieuw. Je hebt ze nog nooit eerder gezegd of gehoord. Zinnen kunnen, net als woorden, oneindig lang zijn. Een goede theorie van de syntaxis verklaart de productiviteit. Maar een goede theorie moet ook verklaren waarom sommige zinnen niet kunnen bestaan in een taal. Vergelijk de volgende zinnen:

a. Dit is een goede Nederlandse zin. (= goed)
b. *Goede niet een dit zin Nederlandse is. (= niet goed)

Zin a) is een goede zin, maar zin b) is geen goed Nederlands. We zeggen dat zin b) >ongrammaticaal is. Zin a) is >grammaticaal. Grammaticaal betekent dat de zin gemaakt is volgens de regels van de grammatica van een taal. Ongrammaticaal betekent dat de zin niet aan de regels van een taal voldoet.

Syntactici – taalkundigen die gespecialiseerd zijn in syntaxis – moeten ontdekken welke regels er gelden voor een taal. De regels moeten alle grammaticale zinnen toestaan. Maar ze moeten alle ongrammaticale zinnen onmogelijk maken.

Taalkundigen moeten ontdekken welke regels er gelden voor een taal. Om dit te bepalen moeten zij regelmaat vinden. Er zijn veel overeenkomsten tussen talen. Talen hebben bijvoorbeeld dezelfde soorten woorden. Alle talen hebben bijvoorbeeld >werkwoorden (= verba).
Alle woorden van een taal horen bij een bepaalde woordsoort. Er zijn 5 belangrijke woordsoorten die je moet kennen. Deze >woordklasses (= woordsoorten) zijn een vorm van regelmaat. Ze staan alle vijf in de volgende zin:

de leuke cursus staat op het internet

De vijf belangrijkste >woordklasses zijn:

*Het lidwoord (of Artikel) D (van
D
eterminator)
> het huis
*Het bijvoeglijke naamwoord (of Adjectief) A > het mooie huis
*Het zelfstandig naamwoord (of Nomen) N > het huis
*Het werkwoord (of Verbum) V > ik loop
*Het voorzetsel (of Prepositie) P > onder de kast

 

de leuke cursus staat op het internet
D A N V P D N

Kijk goed of je alle woordsoorten in de zin 'de leuke cursus staat op het internet' echt begrijpt. Het is belangrijk.

:: antwoord ::

De “D” staat voor determinator maar meestal wordt in lesboeken het woord artikel gebruikt. Het is goed om de Nederlandse en Latijnse termen te kennen. Ze worden vaak door elkaar gebruikt.

artikel > het lidwoord
adjectief > het bijvoeglijk naamwoord
Nomen > het zelfstandig naamwoord
Verbum > het werkwoord
prepositie > het voorzetsel

Herken je de woordklasses in de volgende zin? Schrijf ze op voor je het antwoord bekijkt.

De jonge cursist leert grammatica op het internet.

:: antwoord ::

Je kent nu de belangrijkste woordsoorten. Nu kunnen we kijken naar de verschillende functies (= taken) van woorden in een zin. In de zin:

Jan leest de tekst.

zitten een werkwoord (lezen), twee zelfstandige naamwoorden (Jan en tekst) en een lidwoord (de). Het >werkwoord (hier: leest) vertelt je wat iets of iemand aan het doen is. Het is het “actie” woord. Maar het hoeft niet altijd heel actief te zijn. Kijk bijvoorbeeld naar:

zien
denken
zitten
staan

Deze woorden zijn niet heel actief, zoals springen of rennen, maar het zijn wel werkwoorden!

In de zin ‘Jan leest de tekst’ is er iemand aan het lezen (Jan). Dit noemen we het >onderwerp of >subject. Bijna alle goede zinnen hebben een onderwerp. Een *onderwerp is de persoon of het ding die de “actie” in een zin uitvoert. In de voorbeeldzin is ‘Jan’ degene die leest, dus dit woord is het onderwerp van de zin.

In de meeste zinnen is er ook een ding of persoon die de ontvanger is van de “actie”. Dit noemen we het >lijdend voorwerp of >object. In de voorbeeldzin wordt ‘de tekst’ gelezen. ‘De tekst’ is dus het object in deze zin. Niet alle zinnen hebben een *lijdend voorwerp nodig. Dit hangt af van het werkwoord:

Ik zing het lied.                                    
Ik zing.

Ik ken de man.            
*Ik ken.

Een asterisk (*) voor een zin betekent dat die zin ongrammaticaal is. Voor het werkwoord ‘zingen’ is geen object nodig. De zin “ik zing” is grammaticaal. Het werkwoord ‘kennen’ heeft wel een object nodig. ‘Ik ken de manis goed, maar ‘ik ken’ - zonder object - is niet goed. De zin is ongrammaticaal.

Het werkwoord ‘kennen’ heeft dus een object nodig. We noemen het een >transitief werkwoord. Werkwoorden die geen object nodig hebben, zoals ‘zien’, noemen we >intransitief.

Zoek het onderwerp, het werkwoord en het object in de volgende zinnen.

Welke werkwoorden zijn intransitief?.

:: vraag en antwoord ::

Je hebt nu de basis voor dit pakket gelezen. In het volgende hoofdstuk vertellen we meer over de Nederlandse woordvolgorde. Je kunt dan zien dat alles wat je zojuist geleerd hebt heel handig is!

VOLGENDE>
(woordvolgorde)