Inleiding Nederlandse Taalkunde
   

Semantiek

Er zijn twee belangrijke stromingen binnen de semantiek. Eén stroming verbindt taal met de echte wereld. De andere stroming legt een verband tussen taal en >mentale representaties, de manier waarop betekenis in je hersenen is opgeslagen.

Volgens de eerste stroming, de >referentiële theorieën van betekenis, gebruiken we taal om zaken in de wereld te beschrijven. Dus als we zeggen:

Koningin Beatrix gaat volgende week naar Den Haag.

dan is de betekenis van ‘Koningin Beatrix’ de feitelijke persoon die je zou kunnen aanraken (als je bij haar in de buurt kan komen!). De betekenis van ‘Den Haag’ is de echte stad, het ding, in het westen van Nederland. Dit lijkt heel logisch. ‘Den Haag’ betekent immers niet: “dorp in het oosten van Japan”. Deze theorie komt echter in de problemen met woorden als ‘volgende week’.  Er is namelijk niets in de wereld dat je kan aanwijzen en dan kunt zeggen: “dit is volgende week”. Toch is het onzin om te zeggen dat deze woorden niets betekenen. Er is ook een probleem met een zin als:

Willem-Alexander, kroonprins der Nederlanden, is de man van Máxima.

De woorden ‘Willem-Alexander’, ‘kroonprins der Nederlanden’ en ‘de man van Máxima’ verwijzen allemaal naar dezelfde persoon. Toch kunnen we niet zeggen dat deze woorden allemaal precies hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld, in de 16e eeuw was de ‘kroonprins’ Philip II. Toch betekent het woord ‘kroonprins’ in een tekst over de 16e eeuw niet iets anders dan in een nieuwsbericht over Willem-Alexander. (Zie >>Plakkaat van Verlatinge). De betekenis van het woord ‘kroonprins’ is onafhankelijk van een echt persoon in de wereld. Het kan daarom niet hetzelfde betekenen als ‘de man van Máxima’. Als je dit moeilijk vindt, helpen de volgende zinnen misschien:

Willem-Alexander is de man van Máxima.

Willem-Alexander is Willem-Alexander.

De eerste zin is informatief. Iemand die dit niet wist leert iets nieuws. De tweede zin heeft geen betekenis. Het is een beetje een domme zin. Als ‘de man van Máxima’ hetzelfde zou betekenen als ‘Willem-Alexander’ zou er geen verschil zijn tussen deze twee zinnen. Er is echter wél verschil. We moeten daarom concluderen dat referentiële betekenis-theorieën problemen kennen. Ze kunnen zeker niet alle mogelijkheden verklaren.

>Representationele semantiek, de tweede stroming die we bespreken, legt een verband tussen taal en mentale representaties. Een mentale representatie wordt ook wel >concept genoemd. De >concepten kunnen wel verbonden zijn met zaken in de wereld (met dingen), en andersom:

TAAL <> HERSENEN/GEDACHTEN <> WERELD

Bijvoorbeeld het woord ‘spinazie’ is verbonden met een concept (in je ‘gedachten’). Dit concept is ook verbonden met andere concepten. Je weet bijvoorbeeld dat ‘spinazie’ een groente is, dat Popeye er sterk van wordt, dat het groen is, enzovoort. Deze ‘gedachten’ over spinazie hebben een duidelijk verband met het object ‘spinazie’ dat in de wereld bestaat. De link van woorden naar concepten maakt het mogelijk om het verband tussen bepaalde woorden te verklaren. De woorden zijn niet allemaal losse dingen in de wereld. Zij delen sommige eigenschappen. Mensen zijn zich daarvan bewust. We weten bijvoorbeeld dat ‘spinazie’ en ‘wortelen’ groenten zijn. Zij zijn dus aan elkaar verbonden, ook al zijn zij in de wereld twee verschillende dingen.

De betekenissen van woorden kunnen op verschillende manieren met elkaar te maken hebben. Wortelen en spinazie zijn beiden groenten. De betekenissen van de woorden ‘spinazie’ en ‘wortel’ hebben dus met elkaar te maken omdat zij beiden soorten groenten zijn. In een structuurboom zijn ‘spinazie’ en ‘wortel´ zusters. Beide groenten zijn dochters van de categorie ‘groenten’. Deze overeenkomsten in betekenis heten betekenisrelaties.

Diagram

Betekenisrelaties

We hebben al gezien dat er een verschil is tussen zinsbetekenis en de betekenis van een uiting. Maar je hebt niet een hele zin nodig om over betekenis te kunnen spreken. Ook woorden hebben betekenis. We spreken dan over >woordbetekenis. Het zal je niet verbazen dat hier structuur in is te vinden! We zullen hier vijf manieren bespreken waarop woordbetekenissen aan elkaar verbonden kunnen zijn.

Taalkundigen gaan ervan uit dat woorden in je hersenen zijn opgeslagen in een soort mentaal ‘woordenboek’. Dit wordt het >lexicon genoemd. In het lexicon staan woorden, affixen en onregelmatigheden van een taal. Regelmatige onderdelen van een taal staan niet in het lexicon. Ze zijn het resultaat van regels. Bijvoorbeeld, in het Nederlands wordt de verleden tijd vaak aangegeven door het suffix –te: ik werk – ik werkte. Deze verleden tijd (het woord ‘werkte’) is het gevolg van een regel. Het hoeft daarom niet te worden opgeslagen in het lexicon. De verleden tijd van ‘lopen’ is echter onregelmatig: ik loop – ik liep. Deze verleden tijd is niet het gevolg van een regel. Het is een uitzondering. Dit soort onregelmatigheden worden wél in het lexicon opgeslagen.

Laten we nu kijken naar vijf verschillende betekenisrelaties:

1) >Synoniemen: woorden die verschillend klinken maar hetzelfde betekenen.

Echte *synoniemen, woorden die precies hetzelfde betekenen, zijn moeilijk te vinden. Vaak kun je de woorden niet in alle contexten hetzelfde gebruiken:

In de winter is het kil en nat. >
In de winter is het koud en nat.

Hun relatie is kil en onpersoonlijk. >
?? Hun relatie is koud en onpersoonlijk.
(?? = twijfelachtig, maar niet ongrammaticaal)
           
Hier zijn nog een aantal voorbeelden van synoniemen:

Hij beweegt heel traag. >
Hij beweegt heel langzaam.

Zij was gisteren haar beurs kwijt. >
Zij was gisteren haar portemonnee kwijt.

Ze vechten aan de zelfde zijde. >
Ze vechten aan de zelfde kant.

Bedenk voorbeelden van synoniemen in je moedertaal.

:: antwoord ::

2) >Homoniemen: woorden die hetzelfde klinken maar iets anders betekenen.

Homoniemen zijn makkelijker te vinden dan synoniemen:

Hij werkt bij de bank.
bank = financieel instituut

Zij heeft een nieuwe bank gekocht.
bank = meubelstuk

Zij zwemt in een meer.
meer = water

Hij wil altijd meer.
meer = tegenovergestelde van minder

Door de medicijnen hoefde ze niet veel te lijden.
lijden = veel pijn hebben

Deze bus stop in het centrum van Leiden.
Leiden = stad in Zuid-Holland

Let op dat de spelling niet uitmaakt, het gaat om de uitspraak. Als je homoniemen vertaalt krijg je in de andere taal vaak twee woorden die niet hetzelfde klinken. Dit is een teken dat we echt met twee verschillende woorden te maken hebben die toevallig hetzelfde klinken.

3) >Polysemen: één woord dat in verschillende situaties wordt gebruikt.

Het verschil tussen homonymie en polysemie is niet altijd duidelijk. Bij polysemie wordt de betekenis van een woord gebruikt in een andere situatie:

Je mond zit onder je neus.
Er stroom water door de mond van een rivier.
Mijn hoofd doet pijn.
Hij is het hoofd van het bedrijf.

Bij homonymie klinken dus twee verschillende woorden toevallig hetzelfde. Bij polysemie wordt hetzelfde woord in een andere situatie gebruikt, omdat de betekenis daar ook van toepassing is. Denk maar eens aan de overeenkomsten tussen een mond van een mens en de mond van een rivier. Bepaalde delen van de betekenis van het woord ‘mond’ worden gebruikt om het woord in andere omstandigheden ook te gebruiken.

Taalkundigen gaan ervan uit dat homoniemen apart worden opgeslagen in het lexicon. Een polyseem is opgeslagen als één ding in het lexicon. De homoniemen ‘bank’ (financieel) en ‘bank’ (meubelstuk) zijn dus twee verschillende woorden. Het polyseem ‘mond’ (van een rivier of van een mens) is één woord dat in verschillende situaties kan worden gebruikt.

4) >Antoniemen: woorden met tegenovergestelde betekenis.

Antoniemen zijn woorden met tegenovergestelde betekenissen, zoals ‘groot-klein’ en ‘warm-koud’. Er zijn verschillende soorten antoniemen. In één groep zijn de betekenissen relatief. Een grote muis is bijvoorbeeld toch kleiner dan een kleine olifant. De betekenis van het woord ‘groot’ is dus afhankelijk van de context. Hier volgen nog een aantal voorbeelden van dit soort antoniemen:

Het is koud op de Noordpool.            
Het is erg koud voor deze tijd van het jaar.

Onze zon is een jonge ster.                  
Hij is de oudste bewoner van het dorp.

Het is duidelijk dat een jonge ster véél ouder is dan een oude man. De betekenis van deze woorden is dus afhankelijk van de context.

Bij sommige antoniemen spreken we van wederzijdse uitsluiting. Bijvoorbeeld bij ‘man-vrouw’ en ‘dood-levend’. Iemand die een man is, kan geen vrouw zijn terwijl iemand die klein is vergeleken met een muis wel groot kan zijn. Een ander aspect van deze laatste groep antoniemen is dat iemand niet meer dood kan zijn dan iemand anders.

5) >Hyponiemen: de betekenis van een woord is een gedeelte van de betekenis van een ander woord.

Hyponymie is heel belangrijk in de structuur van betekenisrelaties. Het geeft de hiërarchie (= rangorde) aan tussen de woordbetekenissen. Hierdoor kunnen we begrijpen dat sommige woorden bij elkaar horen. Zelfs als die woorden op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. Zo lijkt bijvoorbeeld een slang helemaal niet op een hond. Of, in andere woorden, het concept dat hoort bij het woord ‘slang’ is heel anders dan het concept voor ‘hond’. Toch weten we dat beide dieren zijn. De concepten delen dus gedeeltelijk een betekenis: de betekenis van het concept SLANG is zoiets als ‘dier, glibberig, soms gevaarlijk, enz.’ en die van het concept HOND iets als ‘dier, harig, vaak huisdier, enz.’. Het gedeelte ‘dier’ hoort dus bij beide betekenissen.

We kunnen weer een boomstructuur gebruiken om de hiërarchische relatie van hyponymie duidelijk te maken:

Diagram 1

Een ‘flat’ is een soort ‘woning’, een ‘woning’ is een soort ‘gebouw’ (en een ‘flat’ is ook weer een soort ‘gebouw’). We noemen ‘flat’ een >hyponiem van ‘woning’. ‘Woning’ is dan een >hyperniem van ‘flat’ (hierboven hebben we dit al een ‘moeder-dochter relatie’ genoemd).

Om te kunnen begrijpen dat ‘flat’ en ‘woning’ een betekenisrelatie hebben moeten we weten dat de betekenis van ‘flat’ past in de betekenis van ‘woning’, en andersom.

Bedenk zelf een voorbeeld van hyponymie.

:: antwoord ::

Zinsbetekenis

Woorden hebben betekenis. Als je woorden samenvoegt in een zin dan heeft de zin ook betekenis. Deze zinsbetekenis is onafhankelijk van de context. De zin...

Hij gaf haar dat mooie ding

...betekent iets, ook al weet je niet wie ‘hij’ of ‘zij’ is en wat het ‘mooie ding’ is. De woorden in deze zin dragen dus informatie: er is een mannelijk 3e persoon enkelvoud die een object dat mooi is geeft aan een vrouwelijk 3e persoon enkelvoud.

De zin is een soort code die deze informatie overbrengt. Om de informatie te begrijpen moet je de code ontcijferen (=decoderen).

Iemand die de bovenstaande zin hoort kan deze code ontcijferen. De hoorder zal begrijpen dat er een mannelijk 3e persoon enkelvoud is die een object dat mooi is geeft aan een vrouwelijk 3e persoon enkelvoud. Dit is de zinsbetekenis. (Als je dit moeilijk vindt lees dan gerust door, het zal duidelijker worden in het hoofdstuk over pragmatiek.)

Zinsbetekenis is dus context-onafhankelijk. Dit betekent niet dat de betekenis altijd duidelijk is. Zinnen kunnen >ambigu zijn. Dat betekent dat één zin meerdere betekenissen kan hebben. We hebben al voorbeelden gezien van >ambiguïteit (= dubbele betekenis). Homoniemen zijn ambigu. Het woord ‘bank’ kan ‘financieel instituut’ of ‘meubelstuk’ betekenen. Op dezelfde manier kan ook één zin meerdere dingen betekenen.
Er zijn twee soorten ambiguïteit. >Lexicale ambiguïteit komt voornamelijk door het gebruik van homoniemen. Een voorbeeld is:

De ezel staat in de wei.

‘De ezel’ kan het dier betekenen, maar ‘ezel’ is ook het woord voor het ding waar een schilder haar schilderij op kan zetten (‘schildersezel’). Deze zin kan dus betekenen:

  1. De ezel, het dier, staat in de wei.
  2. De ezel, het schildershulpstuk, staat in de wei.

De zin is ambigu. We noemen dit lexicale ambiguïteit omdat de dubbele betekenis wordt veroorzaakt door een woord (een lexicaal element).

>Structurele ambiguïteit komt doordat een zin op meerdere manieren kan worden begrepen.  Een voorbeeld:

De man slaat de hond met de stok.

De structuur van de zin zorgt voor verwarring. Is er een “hond met een stok” die wordt geslagen door “de man” of gebruikt “de man een stok” om “de hond” te slaan? Met andere woorden, is het lijdend voorwerp ‘de hond’ of ‘de hond met de stok’?

Deze zin is ook ambigu. We noemen dit structurele ambiguïteit omdat de dubbele betekenis veroorzaakt wordt door de structuur van de zin.

Conclusie

Er zijn verschillende manieren om tegen woord- en zinsbetekenis aan te kijken. Hierboven hebben we een aantal dingen uit dit onderzoeksgebied besproken. We hebben weer gezien dat het mogelijk is om structuur te vinden, net als in de eerdere hoofdstukken.

Zinsbetekenis is context-onafhankelijk. Toch zullen de meeste zinnen worden uitgesproken in een bepaalde context. Een zin noemen we dan een uiting. De betekenis van een uiting is wel afhankelijk van de context. Deze betekenis is onderdeel van de >pragmatiek, het onderwerp van het volgende, en laatste, hoofdstuk.

>VOLGENDE>
(pragmatiek)