Taal en onderwijs

Gezien de meertalige situatie in Brussel, zou je verwachten dat twee- of meertalig onderwijs aan de orde van de dag is. Dat is echter niet het geval, omdat de taalwetten van 1963 geen onderwijs in andere talen toestaan, tenzij het om vreemdetalenonderwijs gaat. Er zijn uitzonderingen zoals bijvoorbeeld de internationale scholen en experimenten in het integratiecentrum De Foyer. Ook bieden een aantal scholen Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC) aan, maar vooral met het doel de overschakeling naar eentalig Nederlands of Frans onderwijs te versoepelen[1]. Het onderwijs in Brussel is óf Nederlands óf Frans en wordt georganiseerd door respectievelijk de Vlaamse en de Franse Gemeenschappen.

Taalonderwijsbeleid

photo

Er bestaan in Brussel twee onafhankelijke onderwijssystemen, namelijk, dat van de Vlaamse en dat van de Franse gemeenschap. Het is de inwoners van Brussel vrij te kiezen tussen deze twee. Het onderwijs is dus eentalig. Dat neemt niet weg[2] dat de meeste leerlingen op 18 jaar afstuderen met enige kennis van twee of drie vreemde talen. Ze beginnen de tweede landstaal (Nederlands of Frans) te leren in het derde jaar van het lager onderwijs. Jongeren beginnen een tweede vreemde taal te leren bij aanvang[3] van het middelbaar onderwijs, doorgaans het Engels. Ze kunnen ook een derde vreemde taal leren in de laatste jaren van het middelbaar en hier is de keuze afhankelijk van de school. Duits is traditioneel de keuze, maar Spaans, Italiaans of andere talen kunnen ook (>zie tabel talenkennis). In dit opzicht loopt België op de Europese >richtlijnen vooruit. De Belgen zien zichzelf dan ook graag als de koplopers[4] in Europa op het gebied van vreemdetalenonderwijs, hoewel onderzoek deze populaire assumptie tegenspreekt. Er gaan stemmen op dat het taalonderricht effectiever zou zijn indien meertalig onderwijs mogelijk was en reeds in de kleuterschool aangeboden werd. Bij meertalig onderwijs wordt de vreemde taal als onderwijstaal gebruikt, dus leerlingen krijgen andere vakken, bijvoorbeeld geschiedenis of aardrijkskunde, in de andere taal onderwezen. Bij navraag[5] onder de bevolking blijkt dat 80% voorstander is van meertalig onderwijs. Wettelijk is dit echter niet mogelijk omdat de taalwetten geen anderstalig onderwijs toestaan. Vooral aan Vlaamse kant is er weerstand tegen[6] een aanpassing van de wet. Er heerst immers nog steeds angst voor verdere verfransing, hoewel dat gezien de huidige, relatief sterke positie van het Nederlands niet waarschijnlijk is (>zie keerpunt voor het Nederlands).

Vlaamse scholen

In het verleden stuurden de Nederlandssprekende Brusselaars hun kinderen meestal naar Franstalige scholen, omdat de kennis van het Frans noodzakelijk was om carrière te maken. Daar is de laatste 30 jaar veel verandering in gekomen. In de jaren zeventig investeerde de Vlaamse overheid aanvankelijk in kinderopvang en kleuteronderwijs en legde zo een stevige basis voor meer Nederlandstalig lager en middelbaar onderwijs. Maar het aantal kinderen dat thuis alleen Nederlands sprak, bleef afnemen. Daarom besloten de beleidsmakers om hun doelgroep uit te breiden naar de ‘minderheden’. Ondertussen stond het Nederlands ook economisch en sociaal sterker en hun beleid had succes. Dus hoewel slechts 10% van de Brusselse bevolking Nederlandstalig is, bezoekt 18% van alle schoolgaande kinderen Vlaamse scholen. En niet alleen kinderen van de zogenaamde minderheden trekken ernaartoe, maar ook een onverwacht aandeel tweetaligen en Franstaligen, die vroeger steevast naar Franstalige scholen gingen. Het succes was zo groot dat het aandeel eentalig Nederlandse kinderen in het Nederlandstalig kleuteronderwijs iets minder dan 15% bedraagt. Dat aantal neemt wel toe in de lagere en middelbare scholen. In het middelbaar onderwijs was in 2001 iets meer dan de helft Nederlandstalig, een kwart tweetalig Nederlands-Frans, 11% eentalig Frans en een overige 9% anderstalig (meer dan 50 verschillende talen). Deze resultaten waren onvoorzien en stellen de Vlaamse scholen voor een onverwacht probleem. De oprichting van deze scholen had immers als doel de Vlaamse aanwezigheid in Brussel te verstevigen, maar hoe moet dat als de sprekers van het Nederlands nauwelijks de helft van hun bevolking uitmaken? De meerderheid van de Vlaamse scholen reageert hierop vrij reactief en probeert vooral de Vlaamse ‘eigenheid’ te beschermen. Ze focussen daarom op taalverwerving en taaltoetsen bij de inschrijving, waarbij weinig of geen aandacht is voor de thuistalen van de leerlingen. Een minderheid van de scholen onderschrijft een andere visie en probeert de anderstalige groepen tegemoet te komen[1] met programma’s Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC).

Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC)

L’enseignement de la langue et culture d’origine (ELCO)

In 1976 keurde de Raad van Europa een richtlijn[2] goed die erop gericht was kinderen van immigranten beter op te vangen in het onderwijssysteem van het gastland. Analoog aan de trends in >het migrantenbeleid was het doel de eventuele terugkeer van de kinderen naar hun land van oorsprong te vergemakkelijken. Daarom kregen kinderen van buitenlandse komaf[3] op school lessen in hun moedertaal aangeboden.

Toen medio jaren tachtig duidelijk werd dat terugkeer geen optie was voor het grote merendeel van de migranten, spitste het beleid zich toe op het integreren van de allochtone leerlingen. Vanaf 1982/83 krijgen alle scholen het recht OETC/ELCO aan te bieden. In de praktijk opteren de meeste deelnemende scholen  voor een minimale vorm waarbij sommige taalgroepen twee tot vier uur les in de eigen taal en cultuur kunnen krijgen.

De wettelijke basis van OETC/ELCO blijft echter problematisch door de taalwetten waardoor het niet structureel kan uitgewerkt worden. Het maakt geen deel uit van het curriculum, er is geen officiële registratie of evaluatie en er zijn geen einddoelen[4] opgesteld. Door de extralegale status van het OETC/ELCO zijn scholen afhankelijk van leerkrachten uit het buitenland, die betaald worden door het land van herkomst. De Vlaamse of Franse Gemeenschappen hebben niet het recht deze leraars aan te stellen en te betalen. Het succes van OETC/ELCO is dus afhankelijk van de inzet en het enthousiasme van een aantal scholen. Dat is onhoudbaar[5] op lange termijn en daarom is het de laatste tien jaar sterk afgenomen en momenteel bedreigd.

>Lees een interview met een directeur van een Vlaamse school in Brussel.

Verschillen tussen het Vlaamse en Franstalige beleid

De algemene visie op >integratie van de Vlaamse en Franstalige Gemeenschappen vertaalt zich ook in hun respectievelijke behandeling van allochtone kinderen in het onderwijs.

Vlaamse gemeenschap

photo

OETC in Brussel wordt voor de Vlaamse scholen gecoördineerd door het Regionaal Integratiecentrum @De Foyer [Meertalige webstek van het integratie en dienstencentrum De Foyer], dat al 35 jaar met succes actief is in allerlei projecten rond multicultureel samenleven. In de jaren tachtig starten zij een experiment biculturele basisscholen, dat wil zeggen dat 50% van de lesuren in een andere taal (Arabisch, Armeens, Italiaans, Spaans en Turks) gegeven wordt. Het aandeel van de vreemde taal wordt verminderd naar het einde van de langere school. Van de oorspronkelijke 12 zijn er nu nog 7 scholen over, waar dit project (Spaans, Italiaans en Turks) loopt. Legaal heeft de Foyer hier een uitzonderingspositie. Er zijn verder maar weinig middelbare scholen die een vorm van OETC verderzetten.

Alleen de nationale talen van allochtone minderheden komen in aanmerking voor OETC. Op die manier willen de Vlaamse beleidsmakers voorkomen dat het Frans langs deze weg hun scholen zou binnensluipen[1]. De angst voor verfransing staat in schril[2] contrast met het enthousiasme voor ‘diversiteit’ van de overheid. Die doet erg zijn best een multi-etnisch en verdraagzaam beeld naar voor te schuiven, een beeld dat goed past in hun globaal economisch beleid; een open, verscheiden en welvarende regio.

photo

Het enthousiasme van de overheid wordt overigens in het onderwijsveld en door de bevolking in het algemeen niet per se gedeeld. Er heerst een vrij hardnekkige[3] houding tegen ‘vreemde’ invloeden, die te verklaren valt vanuit het historische Vlaamse verzet tegen het Frans. Anderzijds is er begrip voor de emancipatie van minderheden, paradoxaal genoeg vanuit diezelfde geschiedenis. Het integratiemodel is om die reden een inpassingsmodel; sociaal-economische integratie met behoud van eigen cultuur.

Recenter moeten scholen die OETC of extra lessen Nederlands aanbieden ook ‘intercultureel onderwijs’ organiseren voor hun autochtone leerlingen. Zij mogen zelf bepalen of dit een apart vak wordt of door de andere vakken heen geweven wordt. Dat is overigens niet ongewoon voor de onderwijspraktijk in België, die erg vrij is. De overheid bepaalt richtlijnen en einddoelen, maar de scholen vullen die zelf in.  

Franstalige gemeenschap

De evolutie van ELCO door de Franstalige gemeenschap komt vrij traag op gang[4] en dan vooral uit angst voor een berisping[5] van Europese zijde. Het idee past immers niet in hun filosofie. Aanvankelijk lag de nadruk dan ook vooral op het wegwerken van de socio-economische achterstand van migrantenkinderen. ELCO heeft een functie in dat kader en de Franse Gemeenschap sluit culturele overeenkomsten met Spanje, Italië en Portugal en later ook met Marokko. Net als in Vlaanderen is er weinig structurele ondersteuning voor de buitenlandse docenten. Het enthousiasme blijft halfslachtig[1] en eind jaren tachtig verschuift de focus van onderwijs in de moedertalen naar intercultureel onderwijs, waarbij ook de autochtone leerlingen onderwijs krijgen over de cultuur van de allochtonen. Het doel is dat integratie makkelijker zou verlopen door een wederzijds begrip. Uiteindelijk wordt door deze samenwerking gehoopt dat de vaak slecht presterende migrantenkinderen zich vlotter de Franse taal en cultuur zullen eigen maken en hun onderwijsresultaten zullen verbeteren. De aandacht voor de etnisch-culturele achtergrond van personen wordt in de filosofie van het Franstalig beleid als privé beschouwd. Het doel is steeds het vormen van een samenhangende en relatief homogene maatschappij. Diversiteit wordt bijgevolg als bedreigend ervaren. Volgens dat idee is aansluiting bij de meerderheid, in dit geval de ‘universele Franse taal en cultuur’, onontbeerlijk[2].

Barsten in het eentalige front?

photo

Het onderwijs in eigen taal en cultuur staat op wankele poten[3] door de taalwetgeving van 1963. Ook de stijgende vraag naar mogelijkheden voor meertalig en bicultureel onderwijs wordt door deze wetgeving tegengehouden. Deze situatie is op termijn onhoudbaar, mede door de ontwikkelingen op Europees gebied en zeker in een stad als Brussel. Zowel in het Vlaamse als Franstalige onderwijs bestaat er nu een vorm van bicultureel onderwijs en het zou logisch zijn dat ook de ‘andere talen’ een plaats zouden krijgen in het curriculum. Het oorspronkelijke idee achter OETC was het behoud van de moedertaal omdat migrantenkinderen op een dag terug naar ‘huis’ zouden keren. De realiteit is anders gebleken en de verschillende groepen in de samenleving evolueren en diversifiëren voortdurend. Het is dan ook zinvoller om alle leerlingen via het onderwijs te leren omgaan met die veelzijdigheid. Zeker in een meertalige omgeving als Brussel moet het dan ook mogelijk zijn om onderwijs in verschillende talen aan te bieden, en niet alleen in de landstalen, maar ook andere veel voorkomende talen.

citaat van Piet van de Craen, professor aan de VUB

De voordelen van meertalig onderwijs zijn legio[4]. Ten eerste leidt meertalig onderwijs tot een betere kennis van de tweede landstaal en later tot een betere kennis van andere vreemde talen. Tweetaligheid is immers een gepasseerd station: Europese burgers moeten meertalig worden. Ten tweede leidt meertalig onderwijs tot een betere kennis van de leerstof. Leerstof aangeboden in een andere taal prikkelt[5] immers de nieuwsgierigheid en het leervermogen. Ten derde leidt meertalig onderwijs tot meer open persoonlijkheden en meer tolerantie. Ten vierde leidt meertalig onderwijs tot een betere ontwikkeling van het brein. Jonge breinen die vroeg worden gestimuleerd ontwikkelen zich sneller en efficiënter dan andere. Ten slotte sluit meertalig onderwijs aan bij de grote sociale vraag die hiervoor momenteel aanwezig is.

bron: www.manifestobru.be

Wat tweetalig onderwijs betreft, zijn er al enkele stappen genomen. In de Franstalige Gemeenschap is het sinds 1995 mogelijk om een deel van de lessen in het Nederlands aan te bieden. De taalwetten worden hier met voeten getreden[1], maar geen haan die daarnaar kraait[2]. In Brussel zijn er zo 3 tweetalige scholen, in Wallonië 39.

In Brussel zijn er sinds 2001 ook een aantal Vlaamse scholen die tijdens de reguliere uren Frans andere vakken geven in die taal. Zo wordt de taalwet mooi omzeild[3], want het gaat wel degelijk om reguliere uren Frans. De Vlaamse gemeenschap komt sinds 2004 ook tegemoet aan de vraag om vreemde talen vroeger aan te bieden. Basisscholen mogen nu ‘taalinitiatie’ aanbieden in een andere taal. Die andere taal moet eerst het Frans zijn, maar er mogen daarna ook andere talen aangeboden worden. Dat laatste is dus een begin van de erkenning voor meertalig onderwijs, maar de taalwetten zijn in 2005 nog steeds onveranderd. Wordt ongetwijfeld vervolgd.