1. opkomen voor: ww. = verdedigen
2. heulen met: ww. = samenwerken met; hulp verlenen aan (heeft een negatieve connotatie, meestal gebruikt in de zin van ‘heulen met de vijand’)
3. het wapenschild: zn. = bord waarop een wapen is geschilderd
4. de leus: zn. = de spreuk
5. er geen doekjes omwinden = iets duidelijk zeggen
6. berusten op: ww. = gebaseerd zijn op